Dat de Burgemeester alles goed in de gaten hield, mag blijken uit het volgende proces-verbaal dat hij schreef in het Register van Processen Verbaal (Bron: Archief Gemeente Grubbenvorst, inventarisnummer 3362):
Algemeen gong hier het gerugt dat de jonge
Dochter Anna Helena Hermans oud vierendertig
jaaren zonder beroep in deze Gemeente Grubbenvorst Woonende
zwanger was of geweest. Welke reeds tweemaal
bevrugt was geweest. Van een dood gebooren kind en van
een kind welke zij in een bosch gebaard had Thans
nog in leven, het ons vermoedens gaf of zij moge-
lijk heijmelijk haar van haare vrugt wilde ontdoen,
heb ik Jean Baptist van Soest Burgemeester der
voor noemde Gemeente order gegeeven aan onzen
Veldwachter als ook aan den Brigadier der brigade
Marechaussées te Horst om hier op te waaken,
tot op heden den zeventienden dezer wanneer de Heer
Brigadier C van Egmond met Fokke Boersma der
Brigade Marechaussees voornoemd op patroulles
bij ons zijnde en onder ons goedgevonden om de ver
moedelijke Hermans morgen vroeg om tien uuren
voor ons te laaten roepen, zijnde dees den agtiende
dezer maand februarij 1800 zevenenveertig, de vermoe-
delijke Anna Helena Hermans voor ons verscheenen
ter zelfder uur in bijzijn van genoemde Heer Bri-
gadier en Boersma als ook Drewes van Kampen
Marechaussées en den Veldwachter dezer Gemeente
Jacob Jacobs, en haar ondervragende, wegens haare
zwangerschap enzovoorts heeft zij eerst alles ontkend
nogtans later door heviger ondervraging heeft zij
eijndelijk aan ons alle verklaart dat zij op den zeven
tiende of 18 januarij jongstleden een dood kind van
agt maanden gebaard had, en na hetzelven te hebben
gegeedoopt, des anderen dags zelfs onder het aard-
appelen loof digt bij haare wooning begraaven, en
heeft aan ons de plaats aangetoont, daar op heb-
ben wij de moeder genaamd Elisabeth Verhaag
zonder beroep alhier te Grubbenvorst woonende
weduwe van Jacob Hermans ondervraagt, betrekke-
lijk het voorenstaande. Verklaart dat zijn het kind
van haare dochter begraaven had, en toonde ons
de plaats ook aan, verders dat het kind door haare
dochter gebaart dood was, <onleesbaar> zij haar tot hulp kwam
en het kind vierentwintig uuren in huis gehouden
in hoop dat er nog leven in was, en dat haare
dochter het kind had genoomen om 't te verstoppen
en er mede buiten haare wooning zijnde, zij alsdoen
is gekoomen en heeft het dood kind van haare
dochter afgenoomen, en agter haare wooning begraa-
ven, waar na wij aan de dochter voorhielde dat haare
moeder verklaard heeft, dat zij het kind bagraaven heeft
welke alsdoen aan ons ook verklaarde, dat zij reeds
buiten haare wooning met het lijk was, om hetzelve
te begraaven, en de moeder alsdoen gekoomen was
en het lijk haar afgenoomen had en hetzelve begraaven
Waarop wij hun beide genomoemde in hegtenis hebben
genoomen en de plaats der verstopping doen bewaaken tot de
aankomst van het geregt.
Het gerecht kwam op woensdag 24 februari 1847 (bijna een week na het eerste verhoor van Anna Helena Hermans) naar de plek waar het kindje begraven was. Het lijkje was al enkele dagen eerder opgegraven en twee doktoren verrichtten sectie op het stoffelijk overschot. Hierbij bleek dus dat het kindje niet doodgeboren was, maar dat het eerst gewurgd is en daarna nog gestoken met de schaar waarmee de moeder eerst de navelstreng had doorgeknipt. Anna Helena Hermans én haar moeder Elisabeth Verhaag worden meteen gevangen gezet. Elisabeth verdacht men van medeplichtigheid aan de kindermoord. Nadat dit bekend was geworden heeft Anna Helena vrijwel meteen bekend dat zij het -levende- kindje gewurgd had en het daarna de steken met de schaar had toegebracht. Er moet zich een soort van paniek meester hebben gemaakt van de moeder: het kindje wordt midden in de nacht geboren, het is overal doodstil. De zuigeling zet het op een huilen zoals alle pasgeborenen dat doen. Moeder raakt in paniek, bang dat het geschrei van het kind gehoord zou worden. En zo komt ze tot haar gruwelijke daad. Zoals later ook uit haar bekentenis blijkt was ze al tijdens haar zwangerschap van plan zich van het kind te ontdoen, maar de paniek zal er voor gezorgd hebben dat ze zo gruwelijk tekeer ging met de schaar.
Helaas zijn de verhoren door het gerecht in Roermond niet bewaard gebleven. Deze hadden zeker een duidelijkere kijk op deze zaak gegeven. Wat we in ieder geval wel weten is dat Anna Helena Hermans op vrijdag 26 februari 1847 overgebracht wordt naar het Huis van Arrest te Roermond. Van daar uit is zij op 29 juni 1847 in staat van beschuldiging overgebracht geworden naar Maastricht, alwaar zij terecht zal staan voor het Provinciaal Gerechtshof van Limburg. Overigens moet haar moeder Elisabeth Verhaag al in een vroeg stadium vrijgelaten zijn. Door de volledige bekentenis van haar dochter zal er geen reden zijn geweest haar nog langer vast te houden.