zondag 27 april 2014

Een kindermoord in 1847 (Deel IV)

Zoals ik het tweede Blog over deze zaak al schreef, werd Anna Helena Hermans op 27 juli 1847 door het Provinciaal Gerechtshof van Limburg veroordeeld tot de "straffe des doods, uittevoeren op eene der openbare plaatsen te Maastricht". Opmerkelijk is dat het strafrecht destijds (nog gebaseerd op de Franse Code Pénal) verschillen kende tussen de terechtstelling van mannen en vrouwen: mannen werden opgehangen (galg), vrouwen onthoofd (guillotine). Dat gold in Limburg. In de rest van Nederland werden de vrouwen terechtgesteld aan de wurgpaal. Naar het schijnt hadden deze verschillen als reden dat men uit zedelijk oogpunt wilde voorkomen dat men de terechtgestelde vrouw onder de rok kon kijken. In (Nederlands) Limburg was in 1828 voor de laatste keer de guillotine gebruikt: Joanna Alofs uit Horn is toen op 6 augustus op de Grote Markt te Maastricht onthoofd. Zij had haar 13 jaar oude nichtje Ida vermoord. Deze guillotine is heden ten dage nog te zien in het Limburgs Museum te Venlo. Onderstaande foto van de guillotine is genomen in de Dominicanenkerk toen het nog een opslagplaats van de Gemeente Maastricht was.


Limburgse Guillotine

Hoewel het huidige Nederlands Limburg sinds 1839 weer bij het Koninkrijk der Nederlanden behoorde, was de wetgeving in Limburg ook na 1842 nog afwijkend. Zo kende men in het Koninkrijk, na de doodstraf, als meest zware straf maximaal 20 jaar tuchthuis. In Limburg echter was het mogelijk om iemand tot levenslange tuchthuisstraf te veroordelen. Je zou dit kunnen vergelijken met de doodstraf, want wat zijn de vooruitzichten als je voor de rest van je leven in de gevangenis zit ? Dit overkwam Jan Jacob Creutz uit Weert: hij had in de avond van 3 januari 1846 te Heythuysen met 4 anderen een gezin beroofd. De gezinsleden werden gekneveld, met de dood bedreigd en er was met wapens gezwaaid. Creutz kreeg als enige van het groepje midden 1847 de doodstaf, waarschijnlijk omdat hij een crimineel verleden had. Zijn doodstraf werd echter via gratie door de Koning omgezet in levenslang. Had hij zijn daad in een andere provincie begaan, dan was hij weggekomen met 20 jaar tuchthuis. Achteraf gezien maakte het niet uit: 5 jaar na zijn veroordeling, op 28 april 1852, zou hij in de gevangenis te Leeuwarden zijn laatste adem uitblazen.

Na het vonnis kon Anna Helena Hermans drie dingen doen: In cassatie (hoger beroep) gaan bij de Hoge Raad te Den Haag, gratie vragen bij de Koning of lijdzaam afwachten tot het vonnis voltrokken zou worden. Dat laatste kwam eigenlijk nooit voor: altijd werd er gratie gevraagd. In die tijd deed de advocaat dat meestal uit naam van de beklaagde, want velen konden lezen noch schrijven. De veroordeelde had na het vonnis 3 dagen om in hoger beroep te gaan, en (na 1838) acht dagen om gratie te vragen. Deed men dit niet dan moest na het verstrijken van die termijn het vonnis binnen 24 uur uitgevoerd worden. (Artikel 375). Echter, de opsteller van het zogenaamde rekest (gratie-aanvraag) had tijd nodig om een goed onderbouwde aanvraag te schrijven. Veel veroordeelden grepen dus in eerste instantie naar het middel van hoger beroep. Deze procedure duurde doorgaans minimaal drie weken, maar vaak langer. Met de wetenschap dat het hoger beroep in de meeste gevallen verworpen werd, had de opsteller van het gratie-verzoek enkele weken de tijd om eventueel handtekeningen van vooraanstaande burgers uit de omgeving van de veroordeelde te verzamelen.

Anna Helena Hermans ging ook in cassatie. Er werden echter geen gronden voor beroep aangevoerd, zodat het hoger beroep op 29 september 1847 ambtshalve verworpen werd. In dit licht kun je het in cassatie gaan zien als uitstel van executie. In het geval van Anna Helena dus 2 maanden.

De volgende stap is dus gratie vragen bij de Koning. Binnen 8 dagen zou Anna Helena een rekest moeten indienen. Dat deed ze niet zelf, want zij kon niet lezen en schrijven. Haar advocaat zou namens haar een verzoek tot gratie indienen. Op 12 oktober stelde advocaat Petrus Jacobus Hubertus Jessé uit Maastricht een brief aan de Koning op waarin hij namens Anna Helena Hermans om gratie vraagt. Onderstaand een afbeelding van de brief.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten